Met het aanleggen van een nevengeul creëren we een prettige leefomgeving voor bepaalde gidssoorten die baat hebben bij ondiep, stromend water. Voorbeelden hiervan zijn de barbeel, de teunisbloempijlstaart en pijlkruid. We lichten deze soorten toe:
De barbeel is een middelgrote vis die voorkeur heeft voor stromende rivieren. Ze paaien tijdens de zomermaanden in grindrijke bodems met stroming, waarna de larven zich af laten zakken naar langzaam stromende delen. De larven groeien graag op in aangetakte geulen met veel stroming waar ze zoeken naar bodemdiertjes. Hierbij maken ze gebruik van hun kenmerkende baarddraden. De vis zorgt voor een evenwicht tussen verschillende lagen in het voedselweb, waarmee het sterk bijdraagt aan de lokale biodiversiteit.
De teunisbloempijlstaart is een vlindersoort met een spanwijdte tussen de 35 en 60 millimeter. Deze soort is in mei en juni tijdens de nacht actief en drinkt nectar van geurende teunisbloemen. Op waardplanten als de kattestaart en het harig wilgenroosje zet het zijn eitjes af.
Pijlkruid is een waterplant die in verschillende vormen verschijnt, afhankelijk van de stroming van het water. De plant komt bij voorkeur voor in langzaamstromend water langs ondiepe, beschutte oevers zoals een nevengeul. Daarnaast komt hij veel voor in aangetakte wateren van de IJssel. De bladeren zijn een fijne schuilplek voor dieren. Ook gebruiken dieren de bladeren om eitjes af te zetten die ook weer gegeten kunnen worden.